Rembrandtjaar 2019
De Russische Rembrandts
Rembrandts Verloochening van Petrus en Titus in monniksdracht zijn publiekslievelingen in de collectie van het Rijksmuseum. Het is mede te danken aan de Vereniging Rembrandt dat deze topstukken in Nederland met iedereen kunnen worden gedeeld. Maar hoe vanzelfsprekend we dat nu misschien vinden, zo onmogelijk leek dit toen de schilderijen zo’n negentig jaar geleden op de markt kwamen.
Eind jaren 1920 begon de toen nog jonge Sovjet-Unie haar openbaar kunstbezit te verkopen. Tussen de werken die te koop werden aangeboden, bevonden zich ook enkele Rembrandts. Twee daarvan kwamen uiteindelijk naar Nederland, maar daar was wel veel getouwtrek en een ingenieuze financieringsconstructie voor nodig.
De Hermitage verkoopt
Al in 1924 werd bekend dat de jonge Sovjet-Unie overwoog kunstwerken uit de Hermitage in Sint-Petersburg te verkopen. Met de opbrengst van de verkoop zou het eerste vijfjarenplan gefinancierd moeten worden. De bestuursleden van de Vereniging Rembrandt betreurden de beslissing van de Sovjetregering, maar als men werkelijk zoiets ongehoords zou doen, dan was het ‘tenslotte ook maar beter, dat die kunstschatten ergens anders op de wereld worden opgeborgen’, aldus voorzitter Marie Paul Voûte.
Een geheime aankoop
In 1929 werden de eerste kunstwerken van de hand gedaan. Andrew Mellon, de toenmalige Amerikaanse minister van financiën, sloeg zijn slag in 1931. In dat jaar kocht hij een groep van 21 schilderijen, met daartussen schilderijen die zelfs in de ongekend rijke collectie van de Hermitage tot de top werden gerekend, zoals Van Eycks Annunciatie, Rafaëls Madonna van het huis Alba, Botticelli's Aanbidding van de drie koningen, een vijftal Rembrandts en twee van de mooiste portretten van Hals. Deze werken zou Mellon later schenken aan de door hem opgerichte National Gallery of Art in Washington. Daarnaast financierde hij zijn kunsthandelaar Roland Knoedler. In nauwe samenwerking met de Londense kunstgalerie Colnaghi begon Knoedler in de loop van de jaren 1930 de gewenste bedragen aan de Sovjetrepubliek te bezorgen - in het diepste geheim, want als men er lucht van kreeg dat de minister van financiën met zijn eigen miljoenen de Russische communisten in het zadel hield, zou zijn politieke carrière waarschijnlijk voorbij zijn.
Nederland aan zet
Mellon kon zijn schatten dus voorlopig nog niet laten zien, maar Colnaghi en Knoedler begonnen alvast delen van hun buit te verkopen. Dit zette de Vereniging Rembrandt op scherp en ze waarschuwde het ministerie dat het nu opletten geboden was. Daar hield men echter de boot af vanwege de financiële problemen in eigen land. De particulieren zouden dus het voortouw moeten nemen. Dankzij de Vereniging Rembrandt konden twee uit de Hermitage afkomstige portretten van Anthonis Mor worden aangekocht voor het Rijksmuseum. Ook het Mauritshuis pikte een graantje uit Rusland mee en verwierf met steun van de Vereniging in 1931 Thomas de Keysers Portret van Loef Vredericx als vaandeldrager. Intussen bleef men hopen op groter wild.
Een onmogelijke prijs
In juli 1932 werden er door Colnaghi drie Rembrandts aan het Rijksmuseum aangeboden: De verloochening van Petrus, Titus in monniksdracht en het Landschap met kasteel (nu in het Louvre). Het eerste schilderij was afkomstig uit de Hermitage, de andere twee waren in bezit geweest van Graaf Stroganoff. Colnaghi bood de drie stukken aan voor 90.000 pond, omgerekend 1.080.000 gulden, maar de Verloochening mocht ook afzonderlijk worden gekocht voor 780.000 gulden. Hoe mooi deze kans ook was, de bedragen waren voor zowel het Rijksmuseum als de Vereniging Rembrandt te hoog. Na enig touwtrekken bleek Colnaghi bereid om de Verloochening en de Titus samen voor 800.000 gulden af te staan. Het onmogelijke lukte, dankzij een lening van de Pensioenfondsen voor Koloniale Landsdienaren en Locale Ambtenaren.
Voltooiing van een droomaankoop
De onderhandelingen namen alles bij elkaar een klein jaar in beslag en resulteerde uiteindelijk in een ingenieuze oplossing. De Vereniging Rembrandt zou de schilderijen zelf kopen en het geld dat zij hiervoor nodig had zou zij lenen van het pensioenfonds. Er werd besloten dat het geleende bedrag over een periode van veertig jaar door de Vereniging zou worden terugbetaald, waarin zowel rente als aflossing waren inbegrepen. De overheid beloofde de Vereniging bij de aflossing te subsidiëren, wat ook netjes gebeurde. Details van de overeenkomst werden destijds niet openbaar gemaakt, zodat de feestelijke overdracht van de Rembrandts aan het Rijksmuseum in 1933 een nog groter effect zou hebben. Een mooier cadeau ter ere van haar vijftigjarig bestaan had de Vereniging Rembrandt zichzelf niet kunnen geven.