Artikel
Naar buiten met een schildersblik
door Gijsbert van der Wal
Meer artikelen lezen?
Dit artikel verscheen in ons Bulletin, het magazine dat onze leden drie keer per jaar thuisgestuurd krijgen. Hierin staan verhalen over de betekenis van kunst, voor het individu én de samenleving.
Over de ziekte zelf is weinig positiefs te zeggen, maar een gunstig neveneffect van de coronacrisis is dat ze ons dwingt meer aandacht op te brengen voor onze directe omgeving. Voor de kamers waarin we wonen en voor het landschap in de buurt. Zelf woon ik in Zaltbommel, aan de Waal, en ik ben dit stadje meer gaan waarderen nu de reisbewegingen beperkt zijn. Het is lang geen verkeerd middelpunt voor een kleine actieradius. Op de stadswallen om het centrum ligt een mooi park en je kunt stroomop- en afwaarts wandelen langs de rivier.
Een vernieuwde blik
Maar zelfs in een leuke omgeving gaan de dagelijkse wandelroutes je
na een jaar relatieve stilstand een beetje tegenstaan. Het lukt nog wel
om nieuwe dingen te zien, of oude dingen als nieuw, maar je moet er meer
moeite voor doen.
Precies hier schiet de kunst ons te hulp, al is het nu dan vooral de
kunst op reproducties of in ons geheugen. Kunstenaars uit het verleden
verfrissen onze blik in dit ongewone heden. Als de zon en de wind samen
wilgenbladeren aan het verzilveren zijn, schieten me de schilderijen van
Paul Joseph Constantin Gabriël te binnen. Bij beschaduwd land met
donkere bomen tegen een achtergrond van zonbeschenen witte wolken denk
ik aan Willem Bastiaan Tholen, die zich geregeld bediende van dat
subtiele, indirecte tegenlichteffect. Glinsterende herfstbladeren op een
grasveld roepen altijd weer een vroege Monet in het Musée d’Orsay voor
de geest. Contrastrijke reflecties van kale takken in kringelend water
zijn van Escher (onverwachte naam tussen de landschapschilders),
olifantenpaadjes in het gras zijn van Weissenbruch (de romantische).
Witsen en Breitner en een heel elftal 19de-eeuwse Russen spelen mee als
het gesneeuwd heeft. O, en de rugbyspelers in de sneeuw van Pyke Koch.
Een hoofd vol kunst heeft elke dag wat te associëren. Daar worden de
dagen mooier van.
Van de knoestige bomen met sterk naar grijs of bruin neigend groen die Salomon van Ruysdael en Jan van Goyen in de 17de eeuw op hun waterkanten plantten dacht ik altijd dat ze een verdichtsel waren, of in elk geval nu niet meer in Nederland voorkwamen. Maar op een middag in de nazomer liep ik door de uiterwaard bij Hurwenen en jawel hoor: knoestige oude bomen met ingeschoten loof langs ondiep water. Heel die uiterwaard om me heen leek in dunne olieverf op een lichtbruine grondering te zijn getekend. Dat ik dat niet eerder gezien had!
Anders kijken
In het vroege voorjaar, als de Waal buiten haar oevers treedt en
je de uiterwaarden niet meer in kunt, kijk je vanaf de dijk naar de
boomtoppen die boven het water uit steken. Willem den Ouden (geb. 1928)
maakte eind jaren zeventig aan de overkant van de rivier een paar mooie
etsen van dat motief. Ik leerde hem kennen toen ik zestien was en
schreef een jaar of acht later een boek over zijn werk. Door wat Willem
schilderde en tekende en door wat hij daarbij vertelde ging ik anders en
beter kijken naar het landschap. Hij wees me op telkens terugkerende
stroomlijnen in de rivier en op het perspectief in de wolken. Ik leerde
van hem dat een landschap niet iets is wat verderop ligt, maar dat het
al begint bij je voeten. De eerste meters nemen het grootste deel van je
blikveld in beslag en zijn bepalend voor de verte van de rest. Ik weet
nog dat dat kwartje net gevallen was en ik na een middag bij Willem over
de dijk naar huis fietste. Zijn aanwijzingen werkten geestverruimend –
een kleiner woord kan ik niet bedenken. Nooit in mijn leven daarvoor of
daarna heb ik met meer verwondering naar de eerste meters wegdek voor
mijn voorwiel gekeken, of naar de eerste meters van welke vloer dan ook.
Het is ook dankzij Willem dat ik me bewuster ben geworden van de vele duizenden kilometers dampkring boven ons hoofd. In zijn laatste tien grote landschappen, geschilderd tussen 2001 en 2009, heeft hij de immense ruimte in de lucht soms bijna duizelingwekkend gesuggereerd. Ik hoop dat er nog eens een schilderij uit die reeks wordt verworven door een museum met een sterke landschappencollectie – het Dordrechts Museum bijvoorbeeld, of Kunstmuseum Den Haag.
iPad-tekeningen
Willem den Ouden en zijn echtgenote Ferry Alink (1937-2013) leerden
mij kijken naar kunst en daarmee naar de werkelijkheid. Door het werk
dat ze zelf maakten – Ferry schilderde portretten en stillevens – maar
ook door de kunst in musea en boeken waarop ze me attendeerden. In de
jaren rond mijn twintigste leende ik hun halve boekenkast. Een van de
kunstenaars op wie ze me wezen was David Hockney (geb. 1937) en die is
de afgelopen vijfentwintig jaar mijn grote held gebleven.
Als er één kunstenaar is die de opgetogenheid in je kijken naar alledaagse dingen kan terugbrengen, dan is het Hockney. Niets is hem te onbeduidend. Hij schildert zijn schilderspullen, een hoek van zijn woonkamer of een plastic waterfles. Hij maakt iPad-tekeningen van een schaar of een asbak of een iPhone aan de oplader. En in het voorjaar van 2011, toen hij in het Noord-Engelse Bridlington woonde, legde hij the arrival of spring vast langs de eerste de beste landweggetjes net buiten de stad. Ik heb de locaties weleens opgezocht op Google Maps en ze liggen echt vlakbij zijn huis. Als je met Streetview in die laantjes landt, zijn ze eigenlijk helemaal niet opvallend. Maar waar een ander doorrijdt, parkeert Hockney zijn Landrover en schenkt hij een modderpad met bomen erlangs of een kluitje struiken zo veel aandacht dat het bezienswaardigheden worden. Plekken waar je zijn wil.
Motieven opmerken
Sinds de tentoonstelling van Hockneys Engelse landschappen in de
Royal Academy in Londen in 2012 (een selectie hing twee jaar geleden ook
in het Van Gogh Museum) denk ik aan hem bij een bomenlaantje dat hier
vlakbij vanaf de dijk de uiterwaard in voert. Want ook in Nederland en
ook in de Bommelerwaard vind je, eenmaal door hem op scherp gezet, het
ene na het andere Hockneymotief. En als ik in het afgelopen coronajaar
voor de zoveelste keer door het park op de stadswallen liep, langs natte
zwarte bomen onder een grijze lucht, dan hoefde ik maar aan Hockneys
iPad-tekeningen van mistige paden en spiegelende regenplassen te denken
om te weten: David Hockney zou hier iets mee kunnen. Die zou hier schik
in hebben. Reken maar.
‘Ik wil dat mijn leven voortdurend opwindend is’, zei hij ooit in een interview. ‘En eigenlijk lukt dat ook. Al moet ik toegeven dat ik regendruppels in een plas al opwindend kan vinden.’ Exciting, is een woord dat Hockney vaak gebruikt. Regen in een plas vindt hij al exciting. Of regen op de veranda van zijn huis, of regen op een dakraam waaronder nog net de centrale verwarming zichtbaar is – daar maakt hij dan een tekeningetje van in zijn schetsboek of op zijn iPad en opeens is het een beeld dat je bijblijft. Het is schilderachtig geworden, het mag mee in de kunstgeschiedenis. Als zo’n motief eenmaal is opgemerkt door een serieus te nemen kunstenaar, zie je als gewone sterveling ook eerder wat er bijzonder aan is.
Remedie tegen verveling
Sinds twee jaar woont Hockney in Frankrijk, in een Normandisch dorpje
met meer weilanden dan inwoners. Tijdens de eerste coronagolf legde hij
daar opnieuw het aanbreken van de lente vast. Eind maart 2020 stuurde
hij alvast tien iPad-tekeningen de wereld in, die gepubliceerd werden
door kranten en websites die hun lezers ook eens goed nieuws wilden
brengen. Een tekening van bloeiende narcissen gaf de kunstenaar het
bijschrift: Do remember they can’t cancel the spring.
Inmiddels zijn er ook een zomer, een herfst en een winter verstreken
en is het volgende voorjaar doorgang aan het vinden. De meesten van ons
moeten het nog steeds met weinig werk, gezelschap, afwisseling en
activiteit stellen. De media berichten niet over de lente, maar over
vermoeidheid, frustratie en depressie. We blijven zoveel mogelijk thuis,
we brengen begrip op, het is niet anders – maar we dreigen onderhand
uit het oog te verliezen wat er thuis allemaal te zien is. Dan is het
zaak om bijvoorbeeld Vermeer, Bonnard of Vallotton op te diepen in je
geheugen of je boekenkast en hen in gedachten mee te laten kijken naar
de kamers en spullen om je heen. Om Van Goyen, Weissenbruch of – vooruit
maar, mijn oude vriend in dit rijtje – Willem den Ouden te laten
meekijken naar land en lucht. En om nog eens te denken aan David
Hockney, die altijd kan meekijken naar alles.
Goede kunstenaars maken je opmerkzaam, en opmerkzaamheid is de beste
remedie tegen sleur en verveling. Opmerkzaamheid maakt dat het leven
nooit echt saai wordt, zelfs niet als het een tijdje in een lage
versnelling staat.
Gijsbert van der Wal schrijft over kunst voor onder andere NRC Handelsblad