Gesteund onderzoek
De stad als klooster
Door Quirine Dusée-van Aerts
Middeleeuwse burgers konden niet lezen of schrijven, zo wil het cliché. Dat daar wel het een en ander op af te dingen valt, bleek tijdens de tentoonstelling De stad als klooster, die in 2018-19 was te zien in het Museum voor Religieuze Kunst – thans Museum Krona – in Uden. Quirine Dusée-van Aerts was dankzij een onderzoeksbeurs van de Vereniging Rembrandt (mede dankzij een schenking van de Stichting Dames Spoorenberg) betrokken bij de organisatie van de tentoonstelling en doet verslag.
Een vertekend beeld
Een ogenschijnlijk stedelijke dame zit in een interieur en schrijft in een gebonden boek, met voor haar een inktpotje en losse bladmuziek. Dat het niet om een eigentijdse vrouw gaat maar om de Bijbelse figuur Maria Magdalena, verraadt de zalfpot in de vensterbank. Maria Magdalena, schrijvend in een burgerinterieur, was in de vroege 16de eeuw een geliefde voorstelling. Uit de omgeving van de Meester van de Halve Vrouwenfiguren – een noodnaam voor een werkplaats van kunstenaars – zijn meer dan twintig voorstellingen van de schrijvende Maria Magdalena bekend, met steeds een iets andere compositie.
De voorstelling van de schrijvende Maria Magdalena, geschilderd in de 16de eeuw, lijkt moeilijk te rijmen met het beeld dat de burger destijds ongeletterd was. Dat burgers, zowel mannen en vrouwen, wel degelijk konden lezen en schrijven, is ook de conclusie van het NWO-onderzoeksproject ‘Cities of Readers’. Dit project over geletterdheid in de Nederlanden in de late middeleeuwen (1400-1550) werd uitgevoerd door een team onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen. Zij toonden aan dat burgers in steden religieuze teksten lazen en overschreven. Het waren dezelfde teksten als die werden gelezen in kloosters of het waren instructies hoe werk en devotie gecombineerd konden worden. Door deze resultaten kan er ook anders gekeken worden naar het gebruik van kunst in deze tijd.
Niet alleen monnikenwerk
‘Wat is een stad nu eigenlijk, vraag ik je, als het niet gewoon een groot klooster is?’ vroeg Erasmus zich in 1518 af. Het is de afsluiting van een passage waarin hij stelt dat het leven binnen en buiten de kloostermuren niet heel ver van elkaar af stond. Alle middeleeuwers waren devoot. Sterker nog, veronderstelde Erasmus, misschien deden stedelingen het nog wel beter dan kloosterlingen omdat zij tijd moesten inruimen voor het gebed tussen de dagelijkse werkzaamheden in. Uit het onderzoek ‘Cities of Readers’ blijkt dat in steden overal plekken waren waar boeken beschikbaar was: in voorlopers van de huidige openbare bibliotheken, in kerken waar ze ter inzage aan kettingen lagen, als uitleenboeken bij kloosters of in boekenwinkels. De boeken waren Bijbels, verhalen over heiligenlevens of instructies voor een vroom leven. Niet alleen lazen stedelingen deze boeken, ze schreven ze ook over. Zo ook de Dordtse barbier Jacob de Groot Willemsz, die ruim tien jaar deed over een boekband samengesteld uit verschillende religieuze teksten. Het schrijven van boeken was dus zeker niet alleen ‘monnikenwerk’.
Kunst als bron
Ook in de beeldende kunst is de grote aanwezigheid van boeken opvallend: in de handen van heiligen, de heilige familie, kloosterlingen of leken – open, gesloten of vastgebonden als buidelboek. De zeven sacramenten van Rogier van der Weyden toont bijvoorbeeld twaalf maal het boek, gelezen door mannen en vrouwen van verschillende leeftijden. Opmerkelijk is het boek achter tralies op het middenpaneel: voor iedereen inzichtelijk maar beschermd tegen diefstal.
Het onderzoek van 'Cities of Readers' wijst ook uit dat de vrome stedeling kunst in huis had waarvan voorheen werd aangenomen dat zij exclusief gemaakt werd voor en gebruikt door kloosterlingen. Gebedsnoten en rozenkransen zijn bijvoorbeeld een categorie devotionalia die zowel voor leken als religieuzen werden gemaakt. Zo is er een gebedsnoot in het Rijksmuseum die aantoonbaar in bezit was van een burgemeester van Delft, begin 16de eeuw. Een ander voorbeeld zijn de zogenaamde ‘Christuskindjes’. Deze waren in vrouwenkloosters aanwezig, maar werden ook in gewone huizen bewaard. Instructies omschreven hoe een vrouw het kindje kon wiegen terwijl zij dacht aan de moeder Maria.
Tot slot veranderde in de late middeleeuwen ook de beeldtaal, die zich steeds meer richtte op de stedeling. De heilige familie werd in een alledaags, intiem interieur geplaatst waarbij Maria een boek las en Jozef als timmerman werkte. Omdat de heilige familie devotie met huisvlijt en werk combineerde, werd zij een voorbeeld voor de stedelijke middenklasse.
Devote burgers
Kortom: aan de hand van de vele bewijzen in inventarissen, beeldende kunst en overgeleverde handschriften kunnen we niet anders dan ons huidige denkbeeld over de middeleeuwen bijstellen. Door het uitwisselen van religieuze handschriften tussen stad en klooster waren deze werelden niet zo sterk gescheiden als gedacht, en was het consumeren van religieuze lectuur en devotiekunst onder middeleeuwse leken in de Lage Landen veel meer ingeburgerd dan tot dusverre werd aangenomen.