Een schilderij missen is de fysiek van het schilderij ontberen
Parijs, voorjaar 2020. Huisarrest wegens het virus dat de wereld op een ongekende manier heeft weten te ontregelen. We schikken ons uiteraard. Ik heb de weekenden gebruikt om onze kunstboekerij op orde te brengen en nu zijn mijn vrouw Regina en ik bezig om de ansichtkaarten in te voegen in laden waarin intussen duizenden afbeeldingen van kunstwerken zijn opgeborgen. Het zijn aanwinsten van de laatste jaren, de tijd waarin ook het internet is volgestopt met ‘images’ van schilderijen en beelden. Wij kopen nog steeds kaarten. Het is een plezier om met je vingers door de rijen te trippelen en de beschreven achterkanten te lezen: veel zijn ooit verstuurd door vrienden en familie, collega-kunsthistorici en kunstenaars. De lol is om de makers van de werken te weten en de vraag te beantwoorden: ‘Waar hebben we dat ook alweer gezien?’
Op een prikbord maken we er huistentoonstellingen mee – in 2017, het honderdste sterfjaar van Degas, ging die over hem; daarna was het Prado aan de beurt. Nu hangt er één met schilderijen van Gustave Caillebotte (want daar hebben we heel veel van op kaart) en één met portretten van kunstenaars, al dan niet aan het werk – een favoriete categorie. Al die kaarten, de illustraties in kunstboeken in huis en de online reproducties zijn plaatjes, onmisbaar als herinneringen en nuttig, maar ze bekijken voelt als droogzwemmen, het heeft heel weinig te maken met de ervaring van het voor het origineel staan. Al zijn er sinds enige tijd ook geavanceerde museum databases met spectaculair goede afbeeldingen en manieren om daarin af te dalen of ze te vergroten.
Een schilderij missen is de fysiek van het schilderij ontberen: de exacte kleur, de verfstreken, het formaat, de intimiteit, de emotionele lading. Het melkmeisje van Vermeer in het Rijksmuseum is rijk aan betekenissen, maar voor mij is het vooral het spel van de schilder met wit: het daglicht achter het raam links, de melk die wordt uitgegoten en die als gestold tussen aardewerken kan en schaal hangt, de grof gestucte muur met spijker en spijkergaten en de weergaloos geschilderde kap van de vrouw en dan haar bleke bovenarm, die normaal geen licht, laat staan zon ziet, maar die we kunnen bekijken omdat ze haar mouwen heeft opgerold: ook een traktatie voor het oog, die geelgroene ophoping van stijve stof, van binnen een tint blauw, die je bijna doet geloven dat denim al bestond in de 17de eeuw. Om dit allemaal te ervaren heb je het werk zelf nodig.
Toen ik kunstgeschiedenis studeerde, werden wij, studenten, vertrouwd gemaakt met het begrip stofuitdrukking. Sindsdien ben ik gaan ervaren hoezeer kunstenaars van alle tijden werden beziggehouden door de suggestie van de stoffelijkheid van wat ze wilden weergeven: mensenhuid, haar, boomschors, citroenschil, zand, zijde, vilt. Speciaal schilders van stillevens hebben zich er alles aan gelegen laten liggen om de beschouwer met hun verf te misleiden en ons te laten geloven dat we de werkelijke objecten voor ons zien. De Hollandse 17de eeuw kende nogal wat schilders die hier bedreven in waren, maar het was een universeel streven. Een van mijn lievelingsschilderijen in Nederlandse musea is het stilleven van de Fransman Roland Delaporte (1724/25-1793) dat D.G. van Beuningen in 1916 schonk aan – toen nog – Museum Boymans. Men was lang in de veronderstelling dat het van de hand was van Chardin (1699-1779), maar die toeschrijving is later herzien.
Wat vooral treft in het schilderij is de kleurbeperking. Door de overheersing van de koele grijze tonen komt het ogenschijnlijk net gebakken brood stralend naar voren. De huid van de witte pot is zo tastbaar als het in twee dimensies kan worden en dat geldt ook voor het stukje kaasdoek bovenop en het gestrikte koord waarmee het is vastgebonden. Het stilleven baadt in een helder wit licht. Brood en touw werpen forse schaduwen op de pot. Gezien de verticale rode lijnen en de geschreven getallen is het vel papier links uit een kasboek gescheurd. De verflaag van de negen keurig opgetaste vruchten heeft wat geleden maar te oordelen naar de paarsige kleur en de steeltjes zijn het pruimen. De rieten mand waarin ze liggen, het doek en het touwtje en het brood zijn door hun lichtbruine kleur inventief met elkaar verbonden en houden de compositie bij elkaar.
De encyclopedist en kunstcriticus Denis Diderot (1713-1784) was een groot pleitbezorger van de schilderijen van Chardin, die hij als kunstenaar beduidend hoger achtte dan Delaporte, ook omdat hij zich niet tot stillevens beperkte. Dat vond hij, overeenkomstig de canon van zijn tijd ‘een beperkt genre’. In een voor Delaporte pijnlijke retorische vergelijking maakt hij die kunstenaar heel klein ten opzichte van Chardin. Toch noemde Diderot diens werk zeer waarheidsgetrouw; volgens hem was er iedere denkbare illusie in toegepast. Over een stilleven met een bronzen kruisbeeld van Delaporte schreef hij dat het metaal zo goed was getroffen dat je vergeet dat je naar een beschilderd stuk linnen kijkt: ‘Il est tout à fait hors de la toile’. Mooi gezegd. Ik krijg steevast trek in een stuk van dat knapperige brood als ik in Rotterdam voor het stilleven sta.
Ger Luijten is directeur van Fondation Custodia in Parijs en lid van de raad van adviseurs van de Vereniging Rembrandt.