Een kaarsvlam met mugjes eromheen, dat was mijn primaire associatie met het kleine schilderijtje De verheerlijking van Maria van Geertgen tot Sint Jans. Ik was een jaar of tien, mijn vader werkte bij Unilever, toen nog schuin tegenover Boijmans. Ik had onverwacht vrij en mocht mee op zijn rondje: langs boekhandel Voorhoeve & Dietrich, een wandeling door het museum, dat in die dagen gratis toegankelijk was, en tot slot een uitsmijter in restaurant De Pijp.
Dichterbij het schilderijtje gekomen, zag ik natuurlijk dat het iets anders voorstelde: een koninginnetje met een kroon en een tenger kind met belletjes. Maria met Jezus - zoveel begreep ik wel - zat (maar hoe?), op een onmogelijk kleine, sikkelvormige kano waar een draakje zich onderuit kronkelde, klaar om te bijten. Geen kano maar de maan, klonk de weinig geruststellende verklaring. Het draakje was de duivel. En de mugjes, dat bleken vliesvleugelige engelen met muziekinstrumenten, blazend, strijkend, tokkelend en toetsend; mijn vader wees me op de xylofoon, rechts onderin.
‘De harmonie der sferen’, zei hij. En ook: ‘kijk eens hoe wonderbaarlijk mooi’. Daar moest ik over nadenken. Wonderbaarlijk vond ik het zeker. Mooi was wat ik associeerde met de schilderijen van mijn oom David Kouwenaar in Bergen, schuimende zeeën vol kleur en licht. Dit duistere venstertje op een oude, wilde verbeelding wekte mijn angst, en fascinatie, en vooral ook deernis met die twee wezentjes, daar middenin dat koortsachtige schijnsel. Zelf leken ze zich geen zorgen te maken. Maria kijkt dromerig naar haar kind, dat met de belletjes speelt zoals kindjes doen, in een onhandige poging om mee te doen met het engelenorkest.
Later als puber, wanneer mijn vader me nog eens meesleepte naar dat schilderijtje, verklaarde ik dat ik het psychedelisch vond. Een trip. We zitten inmiddels in 1975, ruim 500 jaar na de geboorte van Geertgens Verheerlijking van Maria. Nog eens 45 jaar later, en een studie kunstgeschiedenis verder, weet ik iets meer. Het paneeltje hoort bij een tweeluik, samen met een Kruisiging in de Scottish National Gallery in Edinburgh. De voorstelling is ontleend aan de Twaalfde Openbaring van Johannes: een gruwelijk visioen van een vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd. De vrouw is zwanger en schreeuwt het uit in barensnood. Dan verschijnt aan haar een vuurrode draak, klaar om haar te verslinden zodra ze haar kind heeft gebaard. Het kind wordt op de valreep gered en naar de troon van God gevoerd. De vrouw vlucht naar de woestijn. Korte tijd later breekt oorlog uit in de hemel, waarbij de duivel door Michael en zijn heerscharen wordt verslagen.
Ik weet niet hoeveel mijn vader van dit alles op zijn netvlies had toen hij zijn tienjarige dochter dit pareltje toonde. Maar eigenlijk maakt het niet uit. Geertgen heeft van een koortsdroom iets moois gemaakt. Een afschuwelijk visioen heeft hij gecomprimeerd in een aangrijpend, mystiek tafereeltje, een kleine glimp van goedheid en liefheid, en zelfs grappigheid, gevat in een fragiel omhulsel van hemelse muziek als enige bescherming tussen hen en het eeuwige duister.
De musea gaan weer open maar dit vlammetje mogen we pas over zeven jaar
weer in het echt gaan bekijken. Zeven jaar!
Heilige Maria, bid voor ons.
Mariëtte Haveman is hoofdredacteur van Kunstschrift.