Krachtig en bescheiden tegelijk
Wat al lang in mijn hoofd spookt, is niet zozeer één schilderij, het zijn er twee. Ik zag ze vlak voor het sluiten van grenzen en musea op MAKING VAN GOGH. A German Love Story in het Städel Museum in Frankfurt-am-Main. Ondanks die gladde ondertitel een liefdevolle, verstandige tentoonstelling, maar eerlijk is eerlijk, mijn hart sloeg vooral over bij de twee zij aan zij gehangen portretten van de zeventienjarige Armand, de oudste zoon van Van Goghs vriend Joseph Roulin, entreposeur des postes in Arles. Het ene doek is afkomstig uit het Museum Folkwang in Essen, het andere uit ons eigen Boijmans. En al liggen die twee steden geen werelddelen uit elkaar, de werken zijn na hun ontstaan aan het einde van 1888 slechts tweemaal tezamen geweest. De eerste keer was in 1984, en dit was nummer twee. Voor mij was dit de allereerste gezamenlijke ontmoeting, en wat een bof: Van Gogh als portrettist op zijn best.Beide werken overtuigen door een fenomenale, sterk gedetailleerde gezichtsuitdrukking, en die is bij Van Gogh eigenlijk zeldzaam. Armand was destijds een smid in opleiding, maar vooral in het Rotterdamse stuk wist Van Gogh hem ondanks dat stoere beroep op te voeren als een gevoelige, enigszins introverte adolescent. Een puber met een snorretje dat maar geen snorretje wil worden - net mijn eigen zoon. Nog wat babyface-achtig ook. Maar door Armand in het volgende portret een andere, meer open pose te geven en het wat zwaarmoedige donkerblauw van zijn jas te vervangen door zwierig geel, werd hij nu plotsklaps het heertje – dus dichter bij volwassenheid, zij het nog steeds met een wat afwezige, ingekeerde blik.
Maar Van Gogh was geen Degas. De portretten moesten uiteraard gelijken, maar als wij denken hierin de ware Armand te zien, ligt dat volledig aan ons, de toeschouwers. Van Goghs bedoeling was een andere. Even afgezien van zijn diepgevoelde wens om de gehele familie Roulin in beeld te brengen als eerbetoon aan de edele eenvoud van het gezinsleven, het was ook zijn wens om verf als een zelfstandige taal tot leven te brengen. Bij een-en-hetzelfde onderwerp was hij vaak uit op variaties in de vorm, en dat lag hier niet anders. Eerst een portret in donkerblauw versus een stevig groen, en vervolgens een variant met geel tegen een gevoelig zachtgroen.
Dat het werkte, was pure magie, maar wel magie die voortkwam uit Van Goghs grote beheersing van zijn ambacht, het schildersvak. Zijn knapheid schuilt hier misschien nog geeneens in zijn kleurgebruik. Wat mij vooral ontroert, is het schilderen zonder enige ophef. Niets ervaren we als opsmuk; niets is onnatuurlijk in de uitdrukking of de pose van Armand, maar ook niet in de penseelstreek, die voor Van Gogh ongebruikelijk terughoudend is – vooral in het Rotterdamse portret. Het streven was om stijl en onderwerp in balans te brengen, en dit verklaart niet alleen zijn gedempte toets, maar ook zijn ongebruikelijke keuze voor sterk verdunde, schrale verf in de kledij en achtergrond. Edele eenvoud, niet alleen in de jonge smid, maar ook in de wijze waarop de portretten geschilderd zijn. Bescheiden en krachtig tegelijk, alsof het geen enkele moeite had gekost: ‘een kalme en gemodelleerde perfectie’, om Van Goghs woorden te gebruiken, die ‘het oneindige voor ons tastbaar’ maakt.
De ironie wil dat hij deze perfectie juist bereikte toen de spanningsboog in zijn leven op het punt van breken stond. Maar niets van die stress, maar dan ook werkelijk niets, vinden we terug in deze portretten. Van Gogh zocht naar wat ook nu gewenst is: kalmte in de storm, en vond het in het maken van twee portretten.
Louis van Tilborgh is senior onderzoeker bij het Van Gogh Museum en hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 2019 is hij ook lid van de raad van adviseurs van de Vereniging Rembrandt.